Albert Schaffer. Mens dier ding. Amsterdam: De Bezige Bij, 2014.

Mens dier ding is een klassieker van de moderne Nederlandse letterkunde. Het is vorig jaar verschenen; ik hoop dat het de komende decennia verplichte kost wordt op de middelbare scholen. Ik hoop dat misschien tegen beter weten in (een epos! verplichte kost!), maar ik hoop het wel.

Ze zouden er bijvoorbeeld aandacht kunnen besteden aan de vergelijking, want dat is hét stijlmiddel van deze bundel. Op iedere pagina worden er wel een paar gemaakt, heel vaak expliciet, met als. Hier zijn wat willekeurige voorbeelden:

Er zou een hond zijn losgebroken
van een zeldzaam ras, gitzwart als een donderpreek (p. 26)

het prisma van mijn huid was als een flakkerende droom (p. 26)

Sjaka als een straathond als verlosser. (p. 28)

Wat is het stil vandaag. 
Zo stil als een bos in de winter. 
Zo stil als een vogel, hoog in de lucht. 

Zo stil als een walvis die slaapt. (p. 115)

In al deze voorbeelden stapelen de vergelijkingen zich al op elkaar. Mijn huid is een prisma én dat prisma is als een flakkerende droom. Sjaka is een straathond en een verlosser. De hond uit de eerste regels is er in het gedicht ook maar van horen zeggen, en daarmee ook een soort vergelijking.

Er zijn ook andere manieren om de vergelijking expliciet te maken zonder als:

Precies zijn vader, al zijn kleren elke avond vol met bloed. (p. 40)

'Precies zijn vader' wordt doorgaans niet tot de literaire vergelijkingen gerekend, die gelijkenis is veel te concreet, maar daar is het Albert Schaffer nu juist om te doen: zijn wereld, de wereld van mens dier ding is een grote aaneenschakeling van vergelijkingen:

'Welke vraag wordt jou het meest gesteld?'

'Of ik in werkelijkheid precies zo ben.'

'En?'

'Hangt ervan af wat je verstaat onder Voltooid Verleden Tijd
maar ik kan moeilijk álles gaan ontkennen, nee
een kern van waarheid zit er zeker in.' (p. 49)

Het laatste voorbeeld is genomen uit een gedicht dat is opgezet als een tv-interview. Want dat is een andere dimensie van vergelijkingen: de media, de film, de tv, computerspelletjes, het internet. De werkelijkheden lopen voortdurend in elkaar over, zodat je niet kunt vaststellen of de grote Zoeloekoning nu wordt vergeleken met een jongen in een Nederlandse nieuwbouwwijk, of dat die jongen er bij het zien van allerlei films ervan droomt om Shaka ('Sjaka') te zijn. 

en zo ontwaakt hij elke ochtend in een wereld
die hij stuurs van ondertiteling voorziet (p. 22)

Jammer dat dit plaatsvindt in de dagen
voor de uitvinding van het geluid  (p. 25)

Op film ziet dat er eigenaardig uit. (p. 59)


Daaroverheen een krakende voice-over. (p. 108)

De hele wereld loopt door mekaar: het heden van de mobieltjes en het verleden van Sjaka, het Nederland van de filmkijker en het Zuid-Afrika in de film. En als al die media er niet zijn, kun je ook nog dromen:

In zijn slaap praat hij hardop
soms rent hij van me weg (p. 41)

zeiknat van het dromen over regen ging ik aan de slag. (p120)

Samen geven al die vergelijkingen, en dromen en de heftige media-consumptie aanleiding tot één kolkende, grote spiegel – van onze tijd en de vorige, van Nederland en van de wereld, van de dichter en van zijn publiek. Wat een gedicht! Het kan zich gemakkelijk, meer dan gemakkelijk meten, wat mij betreft, met de klassieke lange gedichten uit de Nederlands zoals Awater of Mei. Het tilt de dichtkunst op een hoger plan:

Bloeddorst is dorst van de allerhoogste orde. 
Een tol, die niet begint te wankelen
en wegrolt onder de servieskast maar
steeds 
sneller draait steeds sneller tot hij zich 
onstoffelijk tolt. 

Maar dat kan in werkelijkheid helemaal niet!
Precies, vandaar. (p. 122)





Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.