Leo Vroman. Nee, nog niet dood. Amsterdam: Querido, 2008.
Het is helemaal niet altijd optimistische poëzie, in tegendeel, er zijn wel veel gedichten waarin een oude dichter aan het woord is, die af en toe moe is en weemoedig:
Ik zie in mij de dood van mijn eigen poëzie min of meer als die van mij zelf in het groot. Al dat rijm, al die coupletten, wat hinderen ze mij zolang ik ze niet opzij of op sterk water kan zetten. En toch, en toch en toch ontwaar ik het wee van de wetten die mijn lichaam zich zelf heeft gesteld als waren zij altijd nog die van mijn manke sonnetten waar mijn buik zich mee ontknelt.Het gaat hier natuurlijk om de woorden en toch, drie keer herhaald. De mededeling die erop volgt, begrijp ik niet eens zo goed, maar er zit zelfspot in (de manke sonnetten waar een buik zich mee ontknelt, zo'n sonnet hebben we toch niet net gelezen? gedverderrie), en de woorden en toch vatten sowieso het werk van Vroman goed samen. Hij heeft veel moeilijke jaren gehad, er is hem van alles overkomen, en toch is hij nog altijd bij zijn Tineke, en toch leven ze beide nog, en praten ze nog.
Er is veel in de bundel dat niet echt te begrijpen is. Het dichten is voor Vroman af en toe zoiets als dagboekschrijven, het gaat over waarschijnlijk alledaagse gebeurtenissen (er worden allerlei personen bij name in genoemd alsof je die zou moeten kennen terwijl je er nog nooit van gehoord hebt) uit het leven van de dichter, maar die zeggen de lezer natuurlijk niets. Of ze zeggen alles: ze geven een sfeer van ongehoorde intimiteit. Die bijvoorbeeld ook veroorzaakt wordt doordat het werk zo nadrukkelijk buitenliterair is, er wordt behalve naar eerder eigen werk van Vroman (het beroemde gedicht over Jeldican) voor zover ik kan zien niet verwezen naar andere schrijvers of dichters, niet positief of niet negatief. Je hebt het idee dat Vroman ook echt niets weet over de Nederlandse in Amerika. Hij leeft gelukkig nog.
(Nadat ik dit stukje schreef, las ik op internet dat Hella Haasse toevallig vandaag wel overleed. Saluut.)
Reacties