G.H. Hardy. A Mathematician's Apology. University of Alberta Mathematical Sciences Society, 2005 (1940)
Zo heb ik dan inderdaad kennis kunnen maken met een heel fraai geschreven, elegant boekje, zo'n boekje waar je vooral als je zelf ook iets doet dat de meeste mensen nutteloos vinden doorlopend bij wil roepen: 'ja, zo is het!' en 'zie je nu wel!' Want wiskunde moet je doen omdat je er goed in bent, omdat het mooi is en omdat het een aspect van de werkelijkheid beschrijft — namelijk de wiskundige werkelijkheid. Hardy kon toen hij het boekje schreef zelf naar zijn eigen oordeel geen wiskunde meer doen - daar was hij te oud voor - maar hij kon zijn vak nog wel verdedigen, vooral tegen degenen die 'nut' verlangden van de Oxford don, en dat verdedigen deed hij met verve.
Toch wringt er iets als je het gelezen hebt. Natuurlijk, "both Gauss and less mathematicians may be justified in rejoicing
that there is one science at any rate, and that their own, whose very remoteness from ordinary human activities should keep it gentle and clean" kun je goed begrijpen, zeker in het licht van het jaar waarin het geschreven is (1940). Tegelijkertijd valt op dat Hardy als het gaat over nut de wiskundige alleen vergelijkt met andere geleerden. Op het nut van iedere wetenschap valt een heleboel af te dingen, vooral op dat van de zogenaamd 'nuttige'. En dan kun je maar beter doen waar je in excelleert. Dat is waar, maar er zijn ook nog heel andere activiteiten — bejaarden wassen, naar de derde wereld afreizen om er op een schooltje rekenles te geven — waar je misschien niet zo heel goed in hoeft te zijn om toch een waardevol en nuttig leven te kunnen leiden. Is dat waardevoller dan het leven van een professor in Oxford? Ik zou het niet kunnen zeggen, en G.H. Hardy uiteindelijk kennelijk ook niet.
Reacties