Piet Gerbrandy. Drievuldig, feilloos, vals. Amsterdam: Meulenhoff, 2005.

Waarom eraan begonnen: Een paar jaar geleden las ik een gedicht van Piet Gerbrandy in een bundel gedichten over taal; ik vond dat toen een van de beste gedichten in die bundel, zoals ik natuurlijk ook schreef. Dat gedicht staat nu ook in drievuldig, feilloos, vals en het paste er ook uitstekend in.

Wat: Volgens mij schrijft Piet Gerbrandy klassieke gedichten. Ik weet niet of iemand anders dat ook ooit is opgevallen, maar volgens mij lijkt hij – ondanks zijn uitgesproken voorkeur voor het grootse en het ruwe, voor Homeros en Lucebert - nog het meest op Horatius. Vrijwel alle gedichten hebben een vrij strakke vorm, zij het een ongebruikelijke of zelfbedachte: een gedicht ('Fris klateren struise struikharige nimfen') heeft bijvoorbeeld verzen van telkens vier regels waarvan de derde en de vierde iets inspringen. Bovendien heeft ook de bundel als geheel een heel strakke opbouw: drie afdelingen met ieder precies 23 gedichten, en onder elk gedicht staat een 'bodem', een eenregelig citaat van een andere dichter - waaronder Horatius (niue candidum - wit van de sneeuw). Ik moet erbij zeggen dat dit citaat van Horatius een van de weinige was die ik zonder de toelichting achterin herkende; ik ben wel een liefhebber, wil ik maar zeggen.

Er is nog een andere overeenkomst: zoals je bij Horatius (en soortgelijke klassieke dichters hoor, ik wil het niet allemaal aan deze ene hangen) het idee krijgt dat ze een geheel nieuwe, kunstmatige taal creëren die gebruik maakt van de weerbarstisge schoonheid van de moedertaal, maar deze ook helemaal verdraait, tot diep in de wouden van de ongrammaticaliteit, zo krijg je dat idee ook bij Gerbrandy. Het Nederlands is natuurlijk een heel andere taal, en daarom pakt het allemaal wat anders uit. Ik heb geloof ik zelden zoveel medeklinkergroepen en zelden zoveel eenlettergrepige woorden bij elkaar gezien als in deze bundel.

Citaat:

Deze avond nog wil ik

woelen we boeken gezever gedenk dode
lijnen maar morgen drinken we bieren.

Mijn wolvenkind nu het stormt in je
oor nu je sponning zo rinkelt o spin je
schering dan weef ik een lierzang

om vlagen te vangen de blaker te voeden
om langzame duurzame regens.

Nog jagen we samen op schaapvlees
op zwetende haardvacht op

stilling maar luister
kind morgen drinken we bieren.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.